In 't Oilsjters vlag aalst

Rijmpjes en Liedjes

Tweespraak tussen De Bergemeersen en De Molenbeek

De Beirgemeersen:
O gè lompe zwizje-zwazjel
Van woor komde gè gedrazjeld?

De Meilebeik:
O gè kert geschoeren gat
Woorom vraugde gè me dat?

Den oitkommenden

In de meert  roeren de voegelen heren steert
In april  zoeken de voegelen heren hil
In de moi  leggen ze e jonk of een oi

 

Lieken van Sigaret

Sigaret zat in de koesj
Mè ploimen op heer moesj
Ze dei heer moejer doeid
Z’hei ze mè e mes vermoeird
Sigaret zat in de koesj
Mè ploimen op heer moesj
En de koesj reid voesj.

Het gezin De Coster-Van Impe uit Mere kwam naar Aalst wonen in 1901. De man kwam kort daarop in een klooster van Mere terecht. Victorine Van Impe en haar 28-jarige dochter Delfine bleven in Aalst, gedomicilieerd in de Duivekeetstraat, maar ze belandden in een huisje van de Ingang Borreman aan het Windmolenstraatje.  Dochter Delfine lijdt enerzijds aan godsdienstwaanzin, maar anderzijds ‘kan ze drinken gelijk een Polak en roken gelijk een Turk’. Zonder middelen van bestaan (ze was eigenlijk kantwerkster) leefde zij ‘van ontucht’. In januari 1904 geeft ‘Mie Sigaret’ haar moeder als vermist op. De buren in de Ingang Borreman klagen van stank en op 5 mei wordt in het keldertje van het arbeidershuisje het reeds maanden in ontbinding zijnde lichaam van de moeder gevonden. Met een bot houwmes waren beide benen - die spoorloos bleken -afgehakt. Het kapmes werd bebloed teruggevonden bij een voddenkoopman aan wie ze het verkocht had. Zij werd uiteindelijk te Oostende aangehouden en met de trein naar Aalst gevoerd. Meer dan duizend nieuwsgierigen stonden aan het station. Ze werd in een politievoertuig naar de plaats van de misdaad gebracht, waar alweer een massa opgezweepte nieuwsgierigen bijeengestroomd was. Een maand later werd ze ontoerekeningsvatbaar bevonden en opgenomen in het krankzinnigengesticht van Bergen. Ze overleed op 20 april 1920. Ze zou eerder onaangedaan in de dievenkar gezeten hebben, opgekleed met haar hoed met pluimen, zoals het liedje duidelijk maakt.
Bron: De Denderbode 8 mei en 19 juni 1904.

Algauw ontstond een mythe rond ‘Mie sigaret’.  Ze zou verliefd geweest zijn op de imaginaire baron Jean Paul en hem voortdurend opgewacht hebben aan de ingang van de Koer Borreman, maar hoefgetrappel kondigde enkel de bierman of de kolenhandelaar aan, nooit de koets van meneer Jean Paul. Altijd zou ze haar handtas stijlvol aan de arm gedragen hebben, en haar hoed met pluimen op en streek ze gedistingeerd haar lange handschoenen glad. Ook toen ‘kwaperten’ haar als grap ophaalden met een koets om haar zogezegd naar meneer Jean Paul te brengen, wuifde ze opgezet en gelukzalig naar het volk. Toen de dievenkar haar ophaalde, wuifde ze, in vol ornaat, minzaam naar de omstanders, denkende dat zij naar het kasteel van haar geliefde ging. Maar de koest had slechts achter aan een paar heel kleine raampjes met ijzeren tralies ervoor …
Het versneden lichaam van de moeder zou ook in een viertal aarden tobben gezeten hebben, zodat geen enkele winkelier zijn waren nog in zulke tobben durfde aanbieden, omdat men wel eens zou kunnen denken dat het de tobben uit de Ingang  Borreman waren.
Bron: Zo van die mensen, Jozef Bonner, SAA

Allicht zijn over dit geval marktliedjes gemaakt in het genre van De Wreede Moord, maar dus ook het spotliedje ‘Sigaret’.